8 augustus

Door agrariërs gemaakte verkoopwinst op perceel na toepassing RVR-regeling blijft onbelast

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt anders dan de rechtbank dat het voordeel dat X en Y hebben gerealiseerd bij de verkoop van een perceel grond waar de RVR-regeling op is toegepast, noch belast is als nagekomen bedrijfsbate, noch als ROW.

Belanghebbende, X, exploiteert samen met zijn echtgenote Y in maatschapsverband een varkenshouderij. Op 31 december 2004 brengen zij de onderneming van de maatschap in BV A in, maar twee percelen gaan over naar privé. Van de twee percelen valt er één onder de Ruimte voor Ruimteregeling (RVR-regeling) van de provincie Limburg. De verwezenlijking van de RVR-regeling vindt plaats binnen een daartoe opgerichte RVR Limburg CV. Nadat kopers in 2006 hun interesse voor een stuk bouwgrond bij X en Y kenbaar hebben gemaakt, worden de percelen gesplitst, overgedragen aan de RVR Limburg CV voor een standaardprijs, en als bouwgrond teruggekocht voor een aanzienlijk hogere prijs. Vervolgens verkopen X en Y het perceel door aan de kopers voor een nog hogere prijs. De inspecteur legt X en Y elk voor het met de verkoop behaalde voordeel een navorderingsaanslag IB 2009 op van € 27.459. Volgens de inspecteur is er sprake van een nagekomen bedrijfsbate of van resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Als de rechtbank het beroep van X en Y ongegrond verklaart, gaan zij in hoger beroep.

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat er geen sprake is van een nagekomen bedrijfsbate. Het hof acht aannemelijk dat het voornemen om de gronden te verkopen is opgekomen in 2006, zodat deze gronden na de staking van het agrarisch bedrijf in 2004 niet meer tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorden. Vervolgens oordeelt het hof dat er evenmin sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens het hof is het voordeel voortgekomen uit de (marktconforme) prijs die de kopers in 2006 hebben willen betalen voor bouwgrond, in combinatie met het feit dat de provincie Limburg via de CV in het kader van de RVR-regeling de noodzakelijke bestemmingswijziging tot stand wilde brengen. De werkzaamheden die X en Y hebben verricht, liggen volgens het hof in de sfeer van voltooiing van de verkoop- en leveringstransacties, hebben geen oorzakelijk verband met de opbrengst, hebben in die zin niet bijgedragen aan het realiseren van het voordeel en gaan normaal actief vermogensbeheer niet te boven. Die werkzaamheden zijn niet meer geweest dan de verwezenlijking van een bestaand voordeel. Het hof vernietigt de navorderingsaanslag van X en van Y en verklaart de beroepen van X en Y gegrond.

Bron: Tax Live